Ik weet van sommige dingen
nog goed hoe ze vroeger op school gingen. Héél gevoelig was ik voor aardige, vriendelijke
meesters en maar dus ook voor strenge klootzakken. Aan mijn rapporten is af te
lezen wat voor soort figuur er voor de klas stond.
Bij de soepelen had ik een
rapport met negens en tienen … sommige
meesters schreven dan op mij rapport: ‘Binnenkort kom ik cijfers te kort’. In de
jaren met de klootzakken-meesters haalde ik voornamelijk zesjes en zeventjes,
wat me natuurlijk nooit complimentjes opleverde. Het waren voor mij stressvolle
jaren.
Ik was nooit zo’n haantje de
voorste in de klas. Ik luisterde meestal keurig en deed mijn best. Uit mezelf had ik niet de neiging om alleen
of samen met anderen de les verstieren. Ik lette gewoon braaf op. Wilde gewoon
graag goeie cijfers halen. De meeste vakken gingen me goed af. Daar was ik blij
om.
Maar veel zwaarder woog
bij mij altijd, dat ik in sommige vakken niet zo goed was. Daar kon ik in mijn
bed over liggen piekeren. Ik kon namelijk niet zo goed tekenen, gymnastieken en
schoonschrijven. Voor die drie vakken had ik meestal een vijf of een zes min.
Terwijl ik voor die andere vakken negens en tienen haalde. Ook al telden die
drie vakken in de totale beoordeling niet zo zwaar mee … het feit dat ze onvoldoende waren zat me
danig dwars.
Na schooltijd heb ik nog
heel wat geoefend om mooi te leren schrijven en beter te leren tekenen maar het
verbeterde niet. Ook gymnastiek bleef zwak ondanks mijn geoefen met koppetje
duikelen, een kaars maken of in de speeltuin aan de ringen zwaaien of een
vogelnestje maken. Het lukte me alsmaar niet zo goed … ik was en bleef gewoon
een stijve hark.
Sporten daarentegen ging
uitstekend. In de gymles deden we wel eens ‘apenkooi’ of blokjesvoetbal … daarbij behoorde ik tot de besten maar dat
werd blijkbaar niet gewaardeerd. Ik voetbalde op het schoolplein altijd
fanatiek en ook wel goed. Niet voor niets zat ik bij het voetbalelftal van onze
school dat in 1962 kampioen werd van Rotterdam. Ik was die onpasseerbare keeper
van dat team. Het was in het laatste jaar van de lagere school jaar. Het jaar
dat de meester van die zesde klas: ‘Broeder
Bernardinus’ me inpeperde dat ik te lelijk zou zijn om in de buurt van mooie
meisjes te komen.
Aan het einde van dat
schooljaar deed ik toelatingsexamen voor de hbs of het gymnasium. De vakken
waarop ik geëxamineerd werd, waren Nederlands, Rekenen, Aardrijkskunde en Geschiedenis.
Ik slaagde vrij makkelijk en mocht op de hbs komen.
Wat ik me van dat eerste
hbs-jaar op het Sint Franciscus College herinner is
vooral dat ik me een eenling voelde. Ik was de enige van mijn lagere
school, die was toegelaten op het Franciscus. Met de andere leerlingen in mijn klas had ik
nauwelijks contact
De leraren waren aardig
noch onaardig. Afstandelijk voornamelijk. Er was nauwelijks een band. Alleen
met de gymnastiekleraar en met de leraar Engels had ik wat.
Ik vond het wel grappig dat
mijn moeder op haar gymnastiekvereniging in Schiedam ook les had gehad van onze
leraar Lichamelijke Oefening, meneer Schaeffer. Die vond dat blijkbaar ook leuk.
want hij heeft me vaak gevraagd om de groeten aan mijn moeder te doen. Ze
bloosde meestal als ik haar die groeten ook werkelijk overbracht.
De leraar Engels, meneer
Vermeulen, vond ik zielig. Er was nooit
orde in zijn les. Behalve ik, was er niemand die oplette. Meneer Vermeulen kon echt
geen orde houden. Hij probeerde het wel door dingen te zeggen als : ‘stoppen
nou jongens’ (het was een jongensschool) of: ‘nu moeten jullie stil zijn
hoor’ …. ‘is het nu eindelijk eens afgelopen met dat gedonderjaag’ en zo gingen
hij en wij maar door. Regelmatig, wanneer hij met zijn rug naar de klas stond,
werden met speeksel nat gemaakte proppen papier tegen het bord aangegooid,
rakelings langs meneer Vermeulen zijn hoofd. Hij deed meestal net alsof hij
daar niks van merkte.
Van de Engelse taal heb ik
in dat eerste hbs-jaar dus helaas niet veel geleerd.
Ik was toen jammergenoeg niet
moedig genoeg om meneer Vermeulen te steunen … maar of dat veel zou hebben
uitgemaakt betwijfel ik.