zaterdag 23 januari 2016

GECOMPLICEERD

Het was geen fietsweer die donderdag, half oktober 2015, vroeg in de avond. Zwaar bewolkt. Het regende … miezelregen … zeiknat word je d’r van.. Het liefst fiétste ik die tien kilometer van Ommoord,  door het Kralingse Bos,  naar het Centrum van Rotterdam. Van ellende nam ik nu maar de metro. Naar Blaak. Ik moest naar Anna. Nou ja … moest … eerlijk gezegd ging ik altijd graag naar haar toe. Ze kookte de donderdagen steeds voor mij (en haarzelf) en daarna deden we ‘samenspraak’: we spraken dan twee uurtjes in het Nederlands. Voor mij was dat natuurlijk een koud kunstje maar voor Anna, een jonge Bulgaarse vrouw,  was dat echt moeilijk maar…  ze deed het elke week een beetje beter.  
Door voor mij te koken toonde ze mij haar waardering.  Ze wist mij elke donderdag weer een verrassende maaltijd voor te schotelen. Rijk gevarieerd: nu eens met pandarijst, pikante paprika, ui en broccoli;  dan weer met pasta, kip (in alle mogelijke variaties), ui, ananas; of gebakken aardappeltjes, worteltjes, doperwten en ijsbergsla. Verrukkelijk allemaal. Ik kan op deze plaats natuurlijk niet alle culinaire hoogstandjes, die ze me voorzette,  uitgebreid beschrijven …. dat zou te ver voeren. Het meest opzienbarend van alles vond ik eigenlijk nog wel dat Anna niet kon ophouden met van zichzelf te zeggen, dat ze er helemaal niets van kon, van koken.
Die avond aten we rijst met hartige ananas en vis. Anna’s vriend, Ugür, kwam meestal thuis, als wij ons bordje bijna leeg hadden.  Ugür deed iets vaags met mannelijke homoseksuele vluchtelingen in Amsterdam. Hij moest er, geloof ik,  voor zorgen dat ook die flikkers een veilig plekje  in het asielzoekers centrum konden vinden.  Het was duidelijk geen makkelijk baantje want hij zag er doodmoe uit en bovendien was hij snipverkouden, want hij bleef maar niezen ... waarschijnlijk aangestoken door een asielzoeker, die dagen lang door weer en wind van hot naar her naar onderdak had moeten zoeken.
Ugür begroette mij wèl vriendelijk maar tegen Anna begon hij tussen twee hoestbuien door meteen  te zeuren of ze misschien voor hem ook nog wat rijst en vis had, terwijl hij, volgens Anna, normaal nooit  anders dan kip en pasta at. Anna negeerde zijn gezever en zei, terwijl ze naar mij knipoogde,  heel onderkoeld, dat ie maar in de keuken moest gaan kijken of er nog wat voor hem over was. Hij droop af en zij keek mij breed lachend aan. Ik had er ook wel lol in. Ik kon toen nog niet bevroeden dat deze avond allesbehalve vrolijk zou eindigen.
Anna en ik spraken samen, in de les dus, over haar heimelijke vriendjes, de leuke baan die ze nu al weer een paar maanden had en over mijn kleinzoon Bent, die razendsnel groot aan het worden was. Zo af en toe kwam Ugür zich hinderijk met ons bemoeien door Anna’s gebrekkige Nederlands te verbeteren.  Ik hoefde hem alleen maar even vernietigend aan te kijken, dan droop  hij snel weer af.
Toen ik om half elf die avond bij Anna wegging regende het nog steeds. Ik zette er stevig de pas in, richting metrostation Blaak.. Het voetgangers oversteeklicht stond te knipperen op groen. Ik nam een spurtje, de zebra op …  binnen twee seconden lag ik op mijn bek. Ik struikelde. Het was geen fietsweer die donderdag vroeg in de avond. Zwaar bewolkt. Het regende … miezelregen … zeiknat word je d’r van.. Het liefst fiétste ik die tien kilometer van Ommoord,  door het Kralingse Bos,  naar het Centrum van Rotterdam. Van ellende nam ik nu maar de metro. Naar Blaak. Ik moest naar Anna. Nou ja … moest … eerlijk gezegd ging ik altijd graag naar haar toe. Ze kookte de donderdagen steeds voor mij (en haarzelf) en daarna deden we ‘samenspraak’: we spraken dan twee uurtjes in het Nederlands. Voor mij was dat natuurlijk een koud kunstje maar voor Anna, een jonge Bulgaarse vrouw,  was dat echt moeilijk maar…  ze deed het elke week een beetje beter.  
Door voor mij te koken toonde ze mij haar waardering.  Ze wist mij elke donderdag weer een verrassende maaltijd voor te schotelen. Rijk gevarieerd: nu eens met pandarijst, pikante paprika, ui en broccoli;  nu eens met pasta, kip (in alle mogelijke variaties), ui, ananas; dan weer gebakken aardappeltjes, worteltjes, doperwten en ijsbergsla. Verrukkelijk allemaal. Ik kan op deze plaats natuurlijk niet alle culinaire hoogstandjes, die ze me voorzette,  uitgebreid beschrijven …. dat zou te ver voeren. Het meest opzienbarend van alles vond ik eigenlijk nog wel dat Anna niet kon ophouden met van zichzelf te zeggen, dat ze er helemaal niets van kon, van koken.
Die avond aten we rijst met hartige ananas en vis. Anna’s vriend, Ugür, kwam meestal thuis, als wij ons bordje bijna leeg hadden.  Ugür deed iets vaags met mannelijke homoseksuele vluchtelingen in Amsterdam. Hij moest er, geloof ik,  voor zorgen dat ook die flikkers een veilig plekje  in het asielzoekers centrum konden vinden.  Het was duidelijk geen makkelijk baantje want hij zag er doodmoe uit en bovendien was hij snipverkouden, want hij bleef maar niezen ... waarschijnlijk aangestoken door een asielzoeker, die dagen lang door weer en wind van hot naar her naar onderdak had moeten zoeken.
Ugür begroette mij wèl vriendelijk maar tegen Anna begon hij tussen twee hoestbuien door meteen  te zeuren of ze misschien voor hem ook nog wat rijst en vis had, terwijl hij, volgens Anna, normaal nooit  anders dan kip en pasta at. Anna negeerde zijn gezever en zei, terwijl ze naar mij knipoogde,  heel onderkoeld, dat ie maar in de keuken moest gaan kijken of er nog wat voor hem over was. Hij droop af en zij keek mij breed lachend aan. Ik had er ook wel lol in. Ik kon toen nog niet bevroeden dat deze avond allesbehalve vrolijk zou eindigen.
Anna en ik spraken samen, in de les dus, over haar heimelijke vriendjes, de leuke baan die ze nu al weer een paar maanden had en over mijn kleinzoon Bent, die razendsnel groot aan het worden was. Zo af en toe kwam Ugür zich hinderijk met ons bemoeien door Anna’s gebrekkige Nederlands te verbeteren.  Ik hoefde hem alleen maar even vernietigend aan te kijken, dan droop  hij snel weer af.
Toen ik om half elf die avond bij Anna wegging regende het nog steeds. Ik zette er stevig de pas in, richting metrostation Blaak.. Het voetgangers oversteeklicht stond te knipperen op groen. Ik nam een spurtje, de zebra op …  binnen twee seconden lag ik op mijn bek. Ik struikelde. Viel met mijn rechter bovenarm en schouder op een stoeprandje. In het ziekenhuis hoorde ik dat zowel de arm- als schouderbreuk ‘gecompliceerd’ was. Mijn arm was ook nog uit de kom. Maar misschien wel het ergst van al: bij die val was ook een zenuwknooppunt in mijn lijf beschadigd. Dat zenuwknooppunt stuurde tot dan toe altijd mijn vingers, mijn hand en mijn arm aan. Heel veel kon ik sindsdien niet meer met doen met rechts.
In een fractie van een seconde is er aardig wat aan mij kapot gegaan. viel met mijn rechter bovenarm en schouder op een stoeprandje. In het ziekenhuis hoorde ik dat zowel de arm- als schouderbreuk ‘gecompliceerd’ was. Mijn arm was ook nog uit de kom. Maar misschien wel het ergst van al: bij die val was er ook zenuwknooppunt in mijn lijf geraakt. Dat was behoorlijk beschadigd. Dat zenuwknooppunt stuurde tot dan toe altijd mijn vingers, mijn hand en mijn arm aan. Heel veel kon ik niet meer met rechts.

In een fractie van een seconde is er aardig wat aan mij kapot gegaan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten