donderdag 29 december 2011

Ouwe Zus

Er zit, op mij en mijn vrouw na, niemand in  bus 5 van de gemeente Roosendaal. De chauffeur is als een kind zo blij dat hij voor ons mag stoppen.
‘Goedenavond, mevrouw, meneer!’ Voor de gezelligheid zet hij meteen zijn radio iets harder en begint met de song die te horen is mee te fluiten:  ‘een beetje verliefd’  kots, kots.  
Ik vind het iets sneus hebben. ’t Is dat wij nu in die bus zitten. Maar stel je voor dat wij hier niet zouden zitten…..dan rijdt zo’n man maar doelloos een aantal keer per avond zo’n traject van een uur heen en weer met die lege bus. Hoe zal de chauffeur dat ervaren.  Mij lijkt het onnoemelijk deprimerend, zelfs al zou ik er voor betaald zou krijgen.

We zijn in Roosendaal. Op bezoek bij Thea, de ouwe zus van mijn vrouw; 84 is ze inmiddels. Thea is ruim twintig jaar ouder dan mijn vrouw, Carola.  Er is nog een ouwe zus in mijn schoonfamilie: Hanny van 83. Broers zijn er niet en de schoonouders zijn al tientalle jaren  dood.

Destijds, ruim 40 jaar geleden, toen ik voor het eerst bij Carool over de vloer kwam, vond ik het een heel vreemde gewaarwording, dat zij zussen bleek te hebben, die beiden ouder zijn  dan mijn ouders. Het wende al met al toch redelijk snel. We zijn nu op  kerstbezoek bij Thea. Ze ziet er tot in de puntjes verzorgd uit; ik ken haar niet anders.  Ze heeft er blijkbaar alleen wat meer tijd voor nodig om zich zo te vertonen. Want ons oorspronkelijke voorstel was om op derde kerstdag zo rond elf uur ‘s ochtends bij haar te zijn maar dat ketste ze vlotjes af:
‘Kom maar om een uur of een, ik moet nog het een en ander doen.’ Zich optutten, bedoelt ze natuurlijk, die ijdeltuit maar dat zegt ze wijselijk niet tegen me. Aan d’r haar en zeker aan haar make-up te zien heeft ze die ochtend handenvol werk gehad. Ziet er allemaal keurig uit. Toen ik Thea leerde kennen was ze  vierenveertig en beeldschoon; zelfs voor mij als twintiger een aantrekkelijke vrouw. Tot op hoge leeftijd is ze dat ook gebleven. Mijn Carool heeft zich er niet altijd zo gemakkelijk bij gevoeld dat ik haar ouwe zus óók een stuk vond.
Bij Thea, is onderhand, op 84 jarige leeftijd, het betoverende er wel vanaf. Toch heeft ze nog elke dag weer die drive om een mooi ‘Thea-plaatje’ te maken. Zeer zeker als haar zus en haar man uit Amsterdam op bezoek komen.  Behalve dat ze haar haar en haar gezicht verfraait, kleedt ze zich ook uitermate modieus. Nee, niet grijs, of zwart, dat soort kleuren haat ze: een keurig felrood broekpak, een witte blouse verfraaid met borduursel en ze heeft een geborduurde blouse aan en een klein fel gekleurd sjaaltje.
Ondanks wat hinderlijk gebreken aan haar lijf: knieën, bloeddruk, doet ze nog van alles. Ze gymt, zingt en kaart. Zo’n Rietje Precies als ze vroeger was met allerlei huishoudelijke taken is ze niet meer, kan ze ook niet meer, wíl ze ook niet meer. Ze laat haar huishouden niet versloffen, maar dat een beetje minder inspanning vindt ze het  resultaat nu ook prima.
Koken deed ze vroeger als de beste. Vooral Indisch. Rijsttafel voor twaalf personen bakken en koken was geen enkele probleem voor haar. Het was haar specialiteit maar daar heeft ze nu  geen zin meer in. Ze heeft een pakje Conimex Nassi Goreng gekocht en ze maakt er, met wat kip, rijst, komkommer en kroepoek, toch nog wat smakelijks van voor ons drietjes.

Haar twee kinderen hebben haar verwend met zes klein- en drie achterkleinkinderen; de vierde is in aantocht. Een supertrotse oma. Bij de kleinkinderen is oma populair en andersom ook. Vrijwel op elke wand van oma’s appartement hangen foto’s van haar kleinkinderen. Haar kinderen, Hans en Olga,  zijn inmiddels gescheiden, iets dat haar veel verdriet heeft gedaan. Het is ruim tien jaar geleden maar nog steeds voelt ze de pijn. Dat heeft vooral te maken met het einde van haar eigen huwelijk. Dat was een uitstekend huwelijk  met de door Thea zo beminde Felix. Een huwelijk dat veel korter duurde dan ze wilde: Felix stierf 21 jaar geleden al op 67 jarige leeftijd aan strottenhoofdkanker.

Na de nassi goreng gaan we Thea weer verlaten. ´t Was goed elkaar weer even gezien te hebben. Het is rond een uur of zeven. Bus 5 is weer leeg. Op ons na. In de NS-sprinter zitten behalve wij, twee meisjes, die het opeens nodig vinden hun muziek keihard door de wagon te laten schallen. Van welke band weet ik niet. Ik schrik er wel van en roep misschien wel veel harder en bozer dan nodig:
‘Hé, kan het een beetje zachter?!’…………en zowaar, ze keken even om naar mij en deden het geluid nog zacht ook. Brave meisjes. Heerlijk!



    



zondag 25 december 2011

Kerststukje (2)

Ik heb dezer dagen voor het eerst sinds jaren geen kerststukjes gemaakt. Wel heb ik er in twee meegespeeld, met de toneelclub wel te verstaan..
In het eerste kerststukje speel ik een man van een jaar of veertig: een oersaaie, norse lul; getrouwd en vader van een dochtertje van elf, Meis genaamd. Zij zit aan één stuk door met een vriendinnetje te telezeuren.
Hoewel er geen gebrek is aan jonge meiden in de toneelvereniging, wordt mijn dochtertje in het stuk  gespeeld door een vrouw van in de zestig.
In  dit tweede kerststukje speel ik (als tweeënzestig jarige) een hippie van vijfentwintig, Jozef genaamd, die op een wel heel bijzondere wijze geconfronteerd wordt met de kinderwens van zijn vriendin, Maria. Over dit laatste gaat dit stukkie nu.


Als  Maria thuiskomt na een middagje kerstinkopen, ziet ze een grote doos op de eettafel staan. Het kerstpakket van Jozef, vermoedt ze, hoopt ze. Terwijl ze de kerstspullen opruimt meent ze wat te horen in de woonkamer maar wat het is en waar het geluid nou precies vandaan komt  weet ze niet. Ze gaat maar door met opruimen en dan klinkt opeens een langgerekt babygehuil. Onmiskenbaar komt dat geluid uit Jozefs kerstpakket.  Dat wás Jozefs kerstpakket helemaal niet, want in die doos ligt een goeddoorvoede  baby, een jongetje,  om aandacht te jengelen. Zodra Maria hem liefdevol in haar armen heeft genomen is hij stil. Maria voelt zich in de zevende hemel met dit godsgeschenk. Al zó lang en zó heftig verlangt ze naar een kind en dan is het er zo maar ineens, dit schatje. Aangevoerd in een verhuisdoos van de Gebroeders Vos uit Enkhuizen.
Maria weet dat het voor Jozef niet zo nodig hoeft, een kindje. Hij voelt zich niet vrij meer met een kind om zich heen en denkt dat hij dan bij mij op de tweede plaats komt. Bovendien vindt hij, stinken alle babies en produceren ze nare soorten geluid: dreinen, jengelen, krijsen. Dit keer zo neemt Maria zich stellig voor, kan Jozef op zijn kop gaan staan, dit kind houd ik, dit kind is van mij.

Jozef komt een beetje stoned, met een lachkick thuis. Hij valt Maria om haar nek en ziet dan dat ze ‘een kind’ in haar armen houdt. In eerste instantie denkt hij dat het dat joch is van de buren waar Maria soms op past  maar al gauw voelt Jozef dat er meer aan de hand is. Hij maakt Maria snel duidelijk dat, waar zij dat kind ook vandaan heeft,  hij het niet in huis wil hebben.
‘Jezus!’, zegt Jozef. ‘ Hoe vaak heb ik je dat nu al niet gezegd.’   
 Maria besloot meteen na deze uitspraak van Jozef haar vondeling Jezus te noemen.
 
In haar euforie over de onbevlekte ontvangenis van dit kind, tracht Maria haar vriend te verleiden tot het aanvaarden van het vaderschap over Jezus. Denk toch niet alleen aan de vervelende dingen, Jozef. Denk ook eens aan al die léúke dingen: aan de de spelletjes die je met hem kan doen, thuis en op straat, zoals daar zijn: blindemannetje, ezeltje prik, diefje met verlos, voetballen, boottochtjes maken en vissen. Tot slot kijkt Maria Jozef indringend aan en zegt dat ze geen probleem meer zal maken van Jozefs vriendschap met het mooie buurmeisje Saskia. Dat hoeft vanaf nu dus niet meer in het geniep.
Vooral bij die laatste woorden van Maria ontdooit Jozef zichtbaar.

Dan stelt Maria haar vriend voor de keuze. Ze verbindt er de liefdesvraag aan.
Als je echt van me houdt, Jozef, dan accepteer je dit kleine ventje als je zoon en trouw je met me. 

Als het antwoord van Jozef uitblijft begint ze te zingen.

What´s gonna be boy YES or NO??
Do we want him???
Do we want him forever
Do we need him,
Do we never leave him
Will we make him so happy for the rest of his live
Will you take take us away and will you make me you wife?????

Josef kan echter niet zo één, twee, drie de knoop doorhakken; hij vraagt haar of hij er nachtje over mag slapen.

Let me sleep on it
Baby baby let me sleep on it
Let me sleep on it
I’ll give you the answer in the morning


Maar dan toont Maria zich spijkerhard: ze wil uitsluitsel van Jozef en wel meteen: hier en nu!!

Jozef worstelt enige minuten naarstig met het vraagstuk en uiteindelijk gaat hij overstag.
Hij gaat akkoord met het vaderschap. Hoewel hij geen flauw idee heeft wat jongetjesbabies bijvoorbeeld allemaal eten, (Marsen, krakelingen, Bounties, Milky Ways, frietjes, zoute drop?) maar dat zullen ze snel genoeg te weten komen, denkt hij. Doorslaggevend voor Jozef is Maria’s zegen over zijn vriendschap met Saskia.

Zowel Jozef als Maria zitten nu  lekker in hun vel. Ze weten nog totaal niet wat ze allemaal te wachten staat met  zo’n kleine rakker over de vloer. Om te beginnen gaan ze gedrieën maar eens kijken wat er zoal te koop is. Jozef stelt voor om eerst maar eens een stel piepkleine voetbalschoentjes aan te schaffen voor het kleine manneke.  In feite zegt Jozef met dit laatste voorstel: welkom thuis Jezus, welkom bij Jozef en Maria, je pappa en mamma.  

vrijdag 23 december 2011

Kerststukjes

Ik heb dezer dagen voor het eerst sinds jaren geen kerststukjes gemaakt. Wel heb ik, op de toneelclub,  in twee kerststukjes meegespeeld.
In het eerste kerststukje speel ik (als tweeënzestig jarige) de rol van een vijfentwintig jarige hippie, die misschien wel gezinsuitbreiding krijgt. Misschien schrijf ik daar een volgende keer nog eens over.
Nu wat over het tweede kerststukje: ik speel daar in een man van een jaar of veertig: een oersaaie, norse lul; getrouwd en vader van een dochtertje van elf, Meis genaamd, dat aan één stuk door met een vriendinnetje zit te telezeuren.
Hoewel er geen gebrek aan jongere meiden is in de toneelvereniging wordt mijn dochtertje in het stuk  gespeeld door een vrouw van in de zestig. Soms worden dergelijke rollen wel eens gespeeld door kinderen van spelers maar dat is nu niet gelukt. Ach het is toch ook wel grappig en verrassend ook om een oudere dame over jeugdpuistjes en andere puberzaken te horen praten.
  
De moeder van het gezinnetje, wordt op zijn uitdrukkelijk verzoek gespeeld door een man. Het is een stereotype zorgmama, die tot uit den treuren kan zorgen en zeuren.  Het gezin heeft ook een huisdier, een konijn. Meis heeft dit konijn enkele jaren terug voor haar verjaardag gehad. Misschien houdt ze wel veel van Flappie maar in de praktijk aait ze het beestje alleen maar over zijn bolletje, meer niet. Zijn hok schoon maken en hem te eten geven, dat mogen vader en moeder doen. Eigenlijk komt het er op neer dat vader het altijd doet.   
Zo ook op die koude dag vlak voor kerst.  Vader zit de krant te lezen en hoopt op deze wijze van moeders gezever verschoond te blijven. Doch moeder gebiedt hem een peentje aan Flappie te geven. Geïrriteerd gooit vader de krant op de grond, rukt de peen uit moeders hand  en stampvoet naar Flappie’s hok.
Het beestje reageert verheugt. Het heeft honger. Vader, altijd iets onhandig met het kleine lieve diertje. Hij doet blijkbaar iets niet goed met voeren. Flappie bijt vader in ieder geval venijnig in zijn duim en in een reflex smijt hij het beestje op de tuintegels. Het kleine lieve diertje beweegt dan niet meer. Vader probeert Flappie met mond op mond beademing nog te redden maar dat mag niet baten.

Dan gaat vader behoorlijk in de fout. Natuurlijk, het is afschuwelijk, wat er gebeurd is maar in feite, als puntje bij paaltje komt, kon vader er absoluut niks aan doen. Maar wat gaat hij nu doen? Hij probeert de dood van Flappie in de doofpot te stoppen en zijn rol daarin te verdonkeremanen. Waarom toch?
Hij haast zich naar de keuken en vraagt moeder om haar allergrootste pan:
‘om de jaarlijkse kerstverrassing te gaan maken’.  Hij gaat terug naar het konijnenhok, propt de overleden Flappie in die pan en verbergt hem heimelijk in het schuurtje.
Wanneer korte tijd later, dochter Meis de verdwijning van Flappie ontdekt, slaat ze groot alarm en zowel moeder als vader (de hypocriet) zoeken mee naar haar verdwenen vriendje Flappie.
Natuurlijk is hij onvindbaar. Wij weten allen waarom. De volgende dag is het Kerstmis, eerste Kerstdag om precies te zijn. Het gezin is mineur om het verdwijnen van hun lieve konijn. Maar omdat het vandaag ook de geboortedag van Jezus is, kan een klein  beetje feestelijkheid natuurlijk niet uitblijven. Daarom heeft vader voor een verrassing gezorgd bij het kerstmaal en Meis mag er als eerste van proeven. Vader doet de deksel van de grote braadpan open en o, o, o, o wat ruikt dat stukje wild lekker. Tegelijk trekt Meis wit weg en ze gilt de hele buurt bij elkaar. Meis herkent daar in die pan meteen haar  Flappie aan zijn zo fraai gevormde lieve neusje. Ze gooit haar stoel naar achter, stampt op vader af en slaat hem eigenlijk veel te zacht. Hij verdient een flink pak slaag.

Vader gaat dan de zielenpoot uithangen en hij zegt dat hij Flappie per ongeluk heeft gedood. Hij liet hem van schrik uit zijn handen vallen, toen hij hard door Flappie werd gebeten. En o,o,o, wat schaamde hij zich nu, om het eerlijk te zeggen tegen moeder en Meis. Daarom heeft vader, om het een beetje goed te maken,  Flappie zo lekker mogelijk klaar gemaakt, zodat ze met z’n drietjes nog één keertje fijn van het konijntje kunnen genieten.
Hij had niet gezien dat moeder inmiddels het allerscherpste keukenmes gepakt had. Moeder had het niet moeilijk. Vader liet zich heel eenvoudig naar het schuurtje duwen. Daar stak moeder buiten Meis’gezichtsveld veertig maal op vader in. Eén keer heeft Meis nog naar vader gevraagd. Op vaderdag in juni. Daarna wordt hij snel vergeten. Maar elk jaar met kerst plenken moeder en Meis wat traantjes om de dood van die lieve, lieve Flappie.    

maandag 19 december 2011

Kerstmarkt

Van alle glühweintjes, die ik dit jaar gedronken heb was er niet een hetzelfde en laat ik het gelijk maar eerlijk zeggen: eigenlijk waren ze allemaal uit de categorie: niet te zuipen. Nu loopt de categorie niet te zuipen van ‘um zu kotzen’ tot ‘niet zo erg lekker’.
Vandaag ben ik op de kerstmarkt in Dordrecht en daar heb ik twee niet zulke lekkere glühweintjes op,  in een overigens zeer relaxte bruine kroeg, waar de bediening voor rekening komt van een stel  gezellige oudere, in het zwart geklede, geblondeerde dames. Ik plof daar na anderhalf uur slenteren over de kerstmarkt neer. Verkleumd tot op het bot. Vijf dooie vingers en een pimpelpaarse neus getuigen daarvan.  Gelukkig is de wijn  die geserveerd wordt kokend heet. Waarmee tegelijk ook al het positieve over dit wijntje is gezegd. Ik warm mijn ijskoude handen met succes aan het aardewerk potje waar de wijn in geschonken is maar ik kan voor dit doel natuurlijk net zo goed een heet glas thee of water bestellen. Deze glühwein is heet, mierzoet maar mist de authentieke glühweingeur: een melange van zoete rode wijn, kaneel en kruidnagel. Ik ben vijf euro kwijt voor twee glühweintjes (inclusief een halve euro fooi). Voor het  weer in beweging krijgen van mijn vijf dooie vingers, twee links, drie rechts, had ik toch echt aan een glühweintje niet genoeg.  

O ja, die dooie vingers……………, wat zien die er ijzig uit. Ik heb er nog al gauw last van. Mijn vingers hangen al snel dood aan mijn handen: als ik, pakweg een half uurtje fiets of wandel, zonder handschoenen,  bij een temperatuurtje van drie à vier graden Celcius.  Afschuwelijk die pastinaak witte kleur van die vingers. De kleur van de dood. Deze vingers geven een voorproefje op hoe ik uit zie als lijk, althans de eerste dagen dan. Doorgaans wordt er in mijn omgeving schrikachtig op die ijzige vingers gereageerd, met name het schrille contrast tussen die intens witte vingers naast de goed doorbloede.  Ze vormen als het ware ook een voorbode op de naderende dood en die wordt door de meeste van mijn familieleden, vrienden en kennissen tot op dit moment niet graag met mij in verband gebracht……dit dus terzijde.

Het allereerste glühweintje van 2011 drink ik in november, het loopt tegen Sinterklaas. Eigenlijk word je dan geacht bisschopswijn drinken maar ik had nog wat wijn, en paar zakjes glühweinkruiden, dus ik dacht ‘de boom in met de bisschopswijn!’ maar daar kreeg ik me toch spijt van!  Ik gebruikte als basis, een tamelijk zilt rood wijntje en dat genoemde zakje glühweinkruiden. Een  zakje dat enige tijd moet bungelen in net niet aan de kook gebrachte wijn. Nooit had ik die  zilte rode wijn moeten gebruiken maar in plaats daarvan zoete Spaanse. Er blijkt nog flink wat zoetstof bij te moeten. Een lekker glühtje heb ik daar nog niet mee, want de producent van het glühwein kruidenzakje, heeft zich danig vergist: de benodigde hoeveelheid kruidnagelpoeder is fors overschreden. Het resultaat is een bittere rode kruidnagelsiroop: elke slok die ik neem gaat gepaard met kotsneigingen. Uiteindelijk heb ik het bocht maar in de gootsteen geflikkerd. Die gootsteen leek er zelfs nog enige moeite mee te hebben gezien de vreemde bubbelgeluiden, die uit de afwatering opstegen.

Nog even terug naar de kerstmarkt in Dordrecht. Volop geniet ik  van de koren, die prachtige kerstliederen ten gehore brengen op de verscheiden muziekpodia. Zingen in koren is, als ik afga op wat ik hier zie voornamelijk een ouwe wijven aangelegenheid. Er zitten  wel eens wat jeugdige wijfies bij èn enkele stramme ouwe kerels (raadselachtig: vaak met heel grote snorren) maar die zijn altijd ver in de minderheid. De koren die ik vanmiddag zag en hoorde, steunen voornamelijk op de enthousiaste inzet van de 45+ plus vrouw. Het zijn ook vaak zingende oma’s. Zelden heb ik zo veel peutertjes  enthousiast naar hun zingende en soms ook swingende oma’s op het muziekpodium zien zwaaien.   
Er wordt deze middag door die koren, eerlijk is eerlijk, geweldig gezongen. Het werkt aanstekelijk, want ik heb onder andere ‘de herdertjes’, ‘er is een kindeke geboren op aard’, ‘I wish you a Merry Christmas,’ uit volle borst mee staan zingen.

De Dordtse Kerstmarkt mag eigenlijk helemaal die naam niet hebben. De helft van de kramen heeft geen ene reet met kerst te maken en dat vind ik nou zo zonde. Jammer van de kerstsfeer, die een kerstmarkt toch hoort uit te stralen. Een kraam met lieflijke kerstboomversieringen bevindt zich naast een kraam met alles op het gebied van de hengelsport, dat spoort niet! Net zoals die kraam met kerstverhalenbundels naast de zadels, spaken, snelbinders, binnen- en buitenbanden,  glimmende velgen en handvaten van de rijwielhandelaar. De  Dordtse kerstmarkt is een ordinaire braderie; niets meer en minder.

En tenslotte, zo tegen het einde van mijn bezoek aan de kerstmarkt, krijg ik opeens trek in iets. Een pannenkoek of een oliebol of zo. Het aanbod van warm vreten is gigantisch. De oliebol trekt het eerst mijn aandacht. De vrouw van de oliebollenkraam staat me in de maling te nemen, denk ik,  als ze zegt dat ze twee euro…vier gulden dus ….voor een oliebolletje wil vangen. Kan iemand me voorrekenen hoe zo'n prijs tot stand komt? Hoe dan ook: mijn oliebollentrek is op slag verdwenen.

Bij mijn zoon en z’n vriendin, die tegenwoordig in Dordrecht wonen, kan ik gelukkig wat voordeliger terecht voor een hapje eten. Vriendin Anoli heeft een heerlijk pikante snert gemaakt met roggebrood en spek. Zalig. Het is nog gezelli(g) ook. Ik vermoed dat dat mede komt door het uiterst sfeervolle kerstboompje.



donderdag 15 december 2011

Ongezond eten


Zonder enige schaamte wordt gedupeerde burgers een schuldgevoel aangepraat: niet alleen de  bankier maar ook de gewone man is schuldig aan die crisis. Langzamerhand lullen rechtse politici ons in de richting van een collectief schuldgevoel: ‘wij’ (burgers, bankiers en politici) moeten samen uit die crisis zien te komen. En dat terwijl de mega-veroorzaker van de crisis zonder enige sanctie op oude voet doorgaat met kwalijke speculeer- en graaipraktijken. De grote schuldige wordt dus niet aangepakt. De burgerslachtoffers wel. Zij krijgen de rekening van de crisis gepresenteerd.

Zo wordt ten gevolge van de crisis het gratis openbaar vervoer in Rotterdam voor 65-plussers afgeschaft.
 Zo zijn de kosten van de kinderopvang onderhand alleen nog maar te betalen voor de graaiers.
Zo rijzen de ziektekosten de pan uit.
Zo zullen door de crisis binnenkort in de sociale werkplaatsen duizenden ontslagen vallen omdat ons rechtse kabinet vindt dat het te duur is lichamelijk en verstandelijk gehandicapte mensen aan het werk te houden. Hun werkplek zal vervolgens worden ingenomen door werklozen en bijstandstrekkers. Zij moeten daar aan de slag voor het behoud van hun uitkering. De gehandicapten mogen dan thuis gezellig achter de geraniums gaan zitten.

Zo zal ook de overheid binnenkort in het kader van de crisisbestrijding overgaan tot een extra heffing  op ongezond eten (zoals daar bijvoorbeeld zijn half-om-half gehakt,  verse worst, frikadellen, hamburger, patatjes, doorregen speklappen, ouderwetse mayonaise) en ongezond drinken (bier, jenever).
Met name minima en laag opgeleiden eten ongezond en goedkoop eten. Tot deze conclusie  komt een academicus. Die voedingsprofessor  meldt eveneens dat deze ongezonde eters eerder dan nodig sterven en vaker dan nodig zwak, ziek of misselijk zijn.
Het vroegtijdig sterven van de ongezonde eter is  in het kader van de crisisbestrijding in feite  toch alleen maar voordelig: volop minder pensioengelden uit te betalen; volop minder ziektekosten te vergoeden.  De hausse aan maag-, darm- en leverklachten  als gevolg van het slechte eten is schreeuwend kostbaar. Alleen al door het nijpend tekort aan internisten. Ze zijn allen genoodzaakt peperdure overuren te maken.
Landelijk gezien staan er momenteel duizenden ongezonde eters op de wachtlijsten van onze internisten en dat kan niet zo doorgaan. Schrikbarend hoog zijn de kosten van ziekte en revalidatie ten gevolge van dit eetprobleem. De vroegtijdige sterfte en dat mag in dit verband wel eens worden genoteerd, vroegtijdige sterfte wordt heimelijk als een zegen beschouwd. 

De professor van het eetonderzoek is tot de conclusie gekomen dat minima en laagopgeleiden gezonder zullen gaan eten als hun inferieure voedsel extra belast wordt en dan duurder worden dan gezond voedsel. Het moge duidelijk zijn, dat uit de opbrengsten van die belastingheffing de extra kosten voor ziekte ten gevolge van ongezond eten betaald kunnen gaan worden en misschien ook nog wel een stukje crisisbestrijding.
Over een andere voor de hand liggende variant: vriendelijker ook  voor minima en laagst betaalden: de prijs van ongezond eten stabiel houden en de prijs van gezonde voeding een endje omlaag gooien, staat in het onderzoek geen woord. 

zondag 11 december 2011

Dovemansoren

Rinus:
Kijkt u daar nu toch eens, meneer, wat aandoenlijk, wat schattig, wat lief. Zo ongedwongen en naturel……… die dovemansoortjes! Hoe wonderlijk.
Tinus:
Wat zeg je toch allemaal weer? Ik heb je even niet gehoord, beste man. Hoogstwaarschijnlijk en eigenlijk weet ik het wel zeker, heb ik heel wat belangrijkere kwesties over mijn rug en aan mijn hoofd dan jouw doorgaans zo onnozel geraaskal…..met alle respect overigens,  waarde man.
Rinus:
Ze maken me zo intens gelukkig, die kleine dartele dovemansoortjes……
Tinus:
Over mijn rug voel ik een klein mierenbeestje of iets van dien aard, kriebelen, van boven naar beneden. Mijn hoofd daarentegen gaat heftig tekeer: ‘ Bonk, bonk, bonk,bonk’. Dat komt dan weer van die vermaledijde struisvogel vandaan, potjandikkeme.
Rinus:
Het lijkt welhaast een eeneiïge dovemanstweeling; zo identiek die kleine flaplelletjes en zeker ook de oorschelpjes
Tinus:
Wat doet die struisvogel me lelijk schrikken en dan druk ik me nog zachtjes uit. De struisvogel met z’n oorpijnigend gestruis en een wel heel ontoepasselijk dienblad in zijn bek.
Rinus:
Ach, het dovemans trommelvliesje, het buisje van Eustachius, hamer, aambeeld en stijgbeugel: alles zo identiek.
Tinus: Hij is gekleed als een gerant en vraagt mij, tussen neus en snavels door, ‘wilt u misschien nog iets gebruiken, heer?'
Rinus:
……en dat oorsmeer: dezelfde kleur, dezelfde geur, ja waarachtig ook: de zelfde smaak.
Tinus:
…….nog iets gebruiken!…………en dat terwijl ik nog helemaal niks op heb. Laat ik dat maar gewoon brutaal noemen. Wat mij ernstig hindert: hij doet me pijn aan de oren. Alles, letterlijk alles, hoor ik en het zou me niets verbazen , als ik alles ook nog eens twee keer zo hard zou horen als u of andere stervelingen. Daar, vriendelijke vriend,  wil ik nu wel eens vanaf wezen.
Rinus:
O, maar dan zou u misschien iets kunnen hebben aan een of meerdere dovemansoortjes, waar ik u net al over sprak, die daar zo schattig en leuk, ongedwongen voorbij kwamen toen u iets belangijkers aan uw hoofd en rug scheen te hebben, nietwaar?
Tinus:
Heb je iets kwaads in de zin met wat je zojuist uitsprak, hè?
Rinus:
Welnee, zeg.
Tinus:
Laat ik het niet merken, hoor!
Rinus:
Had u zoëven maar naar mij geluisterd. Dan had ik u op de korte termijn kunnen helpen de pijngrens van uw trommelvlies te verleggen.
Tinus:
Goed, kerel, vertel op, hoe zouden die dovemansoortjes me van dienst kunnen zijn.
Rinus:
Jonge dovemansoortjes, alleen de jonge lenteoortjes gebruiken. Vijf oortjes fijn malen in de keukenmachine, een pondje dovenetel, een pondje brandnetel erbij, acht hele kruidnagels. Aan de kook brengen; af laten koelen. Voor het slapen gaan hiervan wat achter uw beide lelletjes aanbrengen. Een half jaar lang. U hoort het vanzelf.
Tinus:
Ho, ho,ho,ho, heer…..waar ben je in ’s hemelsnaam mee bezig? Je denkt toch zeker niet dat ik die prachtige, schattige dovemansoortjes ga gebruiken voor mijn nietige oorprobleem, oh nee, absoluut niet.
Rinus:
Ik kan ook al haast niet geloven dat u wreedheid met u mee draagt. Er zijn nog maar zo weinig dovemansoortjes; laten we daar zuinig op zijn. Ik stel uw houding in dezen zeer op prijs.
Tinus:
Dank u beste man.
Rinus:
U zult, naar ik aanneem toch wel iets willen doen tegen de u kwellende geluiden.
Tinus:
Jazeker, u gaat mij vanaf heden volgen en ik draag u op, in geval geluiden mij hinderen,  uw handen voor mijn oren te houden.   

woensdag 7 december 2011

Lood in de schoenen

Rinus:
Heeeeel merkwaardig!
Tinus:
Wat is er zo heeeeel merkwaardig?
Rinus:
U loopt met lood in uw schoenen!
Tinus
Welnee, zeg, hoe komt je d’r bij?
Rinus:
Omdat ik het zie. Ik zie u toch zeker heel duidelijk
met lood in de schoenen lopen en niet zo’n klein beetje ook. Trouwens iedere willekeurige passant kan zulks waarnemen, van dat lood en die schoenen.
Tinus:
Vertel me dan eens, hoe dat voor een willekeurige passant  toont: lood in schoenen. Want hoe ik ook kijk en hoe ik ook voel, van lood in de schoenen bespeur ik niks.
Rinus:
Het lood in uw schoenen vertoont zich wel op een bijzonder koddige en, neemt u mij vooral niet kwalijk,  heel erg lachwekkende wijze. Sorry dat ik het zeg, hoor. Ik zal u het duidelijk maken aan de hand van een aanschouwelijk voorbeeld:
U vereert mij met een bezoek.  U beweegt zich weliswaar in de richting van mijn woning maar u komt nauwelijks vooruit. U moet zich voorstellen, al met de allereerste stap in de richting van mijn huis, zet u eerst uw rechter- en vervolgens uw linkervoet in een uitermate sterke lijmplas. Sterke lijm kleeft onder uw beide schoenen. U loopt maar komt nauwelijks vooruit, hoe u ook uw best doet.
Tinus:
Lijm onder mijn schoenen, lood in mijn schoenen, allemaal goed en wel maar ik heb geenzins de intentie om jou met een bezoek te vereren.  Dank je de koekoek.
Rinus:
Luister eens beste Tinus:  ik gaf u slechts een aanschouwelijk voorbeeld, ja?!
Meer was het niet, alleen maar een voorbeeld.  Het is voor mij klip en klaar dat u mij nooit en te nimmer met een bezoek zult komen vereren of iets degelijks. Vertel mij wat! U hebt nog nooit de deur bij mij platgelopen, toch?  Ik daarentegen mag er prat op gaan minimaal één deur bij u te hebben platgelopen. Zo plat als een dubbeltje.
Vertelt u mij eens, waar gaat u heen met dat lood in uw schoenen.
Tinus:
Naar de vrolijke dametjes achter het stationnetje. Het is weer eens hoog tijd.  Mijn trage tred komt eerder van mijne zware zak als van het lood in mijne schoenen, kerel.
Rinus:
De vrolijke dametjes, zo, zo, zo, Tinus.  De vrolijke dametjes….zo,zo,zo.
Dan moet u toch wel goed in de slappe was zitten, nietwaar. Ik neem tenminste aan dat u daar gaat om u eens lekker te laten verwennen door een van de vrolijk dametjes daar achter ons stationnetje; om daar eens lekker de bloemetjes mee buiten te zetten?
Tinus:    
Nee zeg, ik laat me niet verwennen door één van de vrolijke dametjes maar door een groep vrolijke dametjes, nu eens vier, dan weer vijf, zo stel ik mij voor. Nu ik toch goed in de slappe was zit, kan ik dat makkelijk doen.

Rinus: 
Zou u het goed vinden als ik een volgende keer, zo maar spontaan, eens met u mee ga naar de vrolijke dametjes. Alleen om te observeren, zeg maar,  hoe het er aldaar aan toe gaat. Ik wil wel eens zien of die dametjes werkelijk zo vrolijk zijn als alom verteld wordt en….of die dametjes ook in staat zijn ons heren vrolijk te stemmen en ........hoe zij dat klaarspelen, nietwaar.  
Tinus:
Ik vind het allemaal goed, Rinus maar schrik niet van mij:…….want ik ben me er eentje, hoor, eenmaal aan de gang. 

zondag 4 december 2011

Bloedbroeders

Er is een jongeman vermoord. Vierentwintig jaar oud. Laten we hem voor het gemak Abel noemen. Een Nederlandse jongen bekend bij veel Amerikanen. Iedere honkballiefhebber in de USA kent hem. Hij speelde bij een van de topclubs daar. In Nederland was hij alleen bekend bij een handje vol mensen in Haarlem, de stad waar hij honkbalde voordat hij in de States ‘groot geld’ ging verdienen. Abel was zo goed dat hij van zijn club niet  in het Nederlands team mocht spelen op het wereldkampioenschap dit jaar. Ze konden hem gewoon niet missen bij die club.  

Abel werd vermoord door zijn twee jaar jongere broer Kaïn, die vond dat Abel de radio te hard aan had staan en sneed zijn halsslagader door. Kaïn en Abel waren gezworen kameraden, bloedbroeders. Kaïn was niet in orde de laatste tijd. Zeg maar gerust erg ziek. Hij sliep nauwelijks. Als Kaïn zijn verwarde gedachten uitsprak wist hij van geen ophouden. Hij barstte op de meest onverwachte momenten in huilen uit en viel dan zijn broer, zus en moeder lastig met zijn waanverhalen.
En de dokter vroeg aan de moeder of Kaïn suïcidale neigingen had. Er was dus tòch nog een arts geconsulteerd. Kaïn was overduidelijk psychotisch. Dat had die arts van een kilometer afstand toch kunnen zien. Kaïn was zeer zeker een gevaar voor zichzelf; hij was ook een gevaar voor anderen, dus ook voor Abel. 

Ik heb zelf meegemaakt hoe mijn broer Teun, zich in extreem korte tijd van een normaal functionerende man ontwikkelde tot een ongeleid projectiel.  Hij nam onverantwoorde risico’s: ging in ’s winters naakt in dakgoten lopen, ruzie zoeken met politieagenten en groot (geleend) geld inzetten in het casino. Teun bleef maar praten, praten, praten  over tegenslagen in het verleden: zijn mislukken als docent op het vmbo, het ten tweede male zakken voor het rijbewijs examen en het verkeersongeluk dat hij veroorzaakte, waarbij een zesentachtig jarige vrouw om het leven kwam. Hij barstte uit in onbedaarlijke huilbuien. Meestal maakt hij ons moeder daarmee wakker; soms belde hij mij uit mijn bed. Als ik hem zijn bed in vloekte zei hij me dat hij toch nooit in slaap kon komen.

Ik belde zijn huisarts en vertelde het verhaal. Kordaat besloot de arts dat mijn broer opgenomen moet worden. Teun was een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving.  Uit mijn verhaal stelde hij de diagnose vast: psychotisch.  Zo snel mogelijk medicatie en rechterlijke machtiging regelen voor opname op een gesloten afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis om erger te voorkomen.  

Het was een prima ingreep van die dokter. Teun is zes weken in dat psychiatrisch ziekenhuis geweest en is daar heel goed weer uitgekomen. Hij is daar ingesteld op de medicijnen die hij nodig heeft. Af en toe is hij nog wel eens erg druk, dan neemt ie een extra pilletje en dan is hij snel okay. Mijn broer wil absoluut niet nog eens in zo’ psychose raken; vandaar zijn nu al ruim dertien jaar durende medicijntrouw.

Misschien was de huisarts van Kaïn een onervaren jonkie. Maar uit de verhalen die rondzingen over het gedrag van Kaïn was het mij onmiddellijk duidelijk dat die jongen psychotisch was, dat hij ingesteld moest worden op medicijnen en dat hij zo snel mogelijk opgenomen moest worden. En ik had zoiets nog maar een keer van nabij meegemaakt (godzijdank).

Een dag voor de broedermoord vroeg de arts aan moeder:
‘Denkt u dat Kaïn zichzelf iets aan zal doen?’  Moeder antwoordde dat ze dat niet wist. De dokter beschouwde dat ook als een antwoord en zei haar dat er de volgende dag wel een dokter naar Kaïn moest komen kijken.
Er kwam géén volgende dag voor de succesvolle Abel. Maar eigenlijk ook niet voor broer Kaïn, die nu in de bak zit en volgens zijn advocaat ontoerekeningsvatbaar is. 

donderdag 1 december 2011

Te goeder trouw

Ben jij überhaupt wel te goeder trouw, hè?  Eerlijk gezegd betwijfel ik dat sterk.
Rinus: 
Neen heus, beste man, heus, dáár hoeft u echt niet aan te twijfelen. Als er hier werkelijk  iemand te goeder trouw is, dan zou ik zeggen: ‘dan ben ìk het wel’.
Tinus: 
Ha!! Hahahaha! Dat kan iedereen wel zeggen van zichzelf. Maar dat heeft natuurlijk geen enkele bewijskracht. Toch?
Rinus: 
Als ik bij mijn oma op bezoek ben en zij gaat helaas noodgedwongen naar de toilet, dan neem ìk niet stiekem wat speculaasjes uit haar koektrommel, oh nee, ik zou het waarachtig niet durven en als ik het wel zou durven: dan zou ik het dus niet doen. Zo ben ik niet! Ik ben immers te goeder trouw!
Tinus: 
Bewijs?? Jaaahaaaa, bewijs het maar eens; dat kan je niet hè.
Dus ik mag aannemen, beste man,  dat, ook al sta  je moederziel alleen in een juwelierszaak….. geen verkoper te zien….. geen camerabeveiliging……. nog steeds te goeder trouw dan zeker, hè?
Rinus:
Nog steeds te goeder trouw. Ik zweer het. Het komt niet in me op mijn zakken hier te vullen. Zo zit ik niet in mekaar, hoort u, zo zit ik absoluut niet in mekaar. Het zou me wel heel bijzonder van ú tegenvallen als ú in deze kwestie niet te goeder trouw zou blijken te zijn en er bijvoorbeeld zomaar vandoor zou gaan met een flinke hand kostbaarheden. Zou u dat werkelijk doen of maak ik hier een fatale denkfout ten aanzien van uw mogelijke gedragingen in een onbemande, onbeveiligde juwelierszaak.
Tinus: 
Wel zeker dubbel en dwars, wel zeker zou ik dat doen. En niet slechts één maar wel twee van deze grote handen vol zou ik meenemen.
Rinus: 
Ohhh, wat valt me dàt vreselijk van u tegen, meneer. Weet u, weet u? U stònd alleen in die winkel. Maar……………..als bijvoorbeeld iemand als ik ook in die winkel zou staan, zou ik u zonder enig pardon bij de kraag grijpen en bij het politiebureau afleveren. Zo! Kom nu even. Ik laat toch niet zo’n noest arbeidende juwelier van zijn handel beroven en al helemaal niet door zo’n te kwader trouw mens als u willens en wetens bent. Neemt u me niet kwalijk, zeg.
Tinus: 
Niet kwalijk….niet kwalijk…..ik neem dit je honderd procent kwalijk! Je trekt nu wel heel erg halsstarrig van leer. Waarom heb je mij niet uit laten spreken in dezen. De juwelier krijgt binnen het uur van mijzelf, in hoogsteigen persoon, te horen dat ik twee handen juwelen heb kunnen meenemen, door ‘s mans eigen nalatigheid. Meneer was namelijk zelf niet in zijn zaak aanwezig.
‘Houd de politie er buiten, juwelier,’ zeg ik hem, ’dan kom ik u vandaag nog al de juwelen weer terugbezorgen, meneer de slordige, onvoorzichtige, ondoordachte juwelier. Een gewaarschuwd man telt immers voor twee. U dacht misschien met een dief te maken hebben gehad, meneer de juwelier. Maar die gedachte was dus in feite niet juist. Hoewel misschien  toch ook weer wel juist. U zult mij uw hele leven blijven herinneren als de dief, die te goeder trouw was, beter nog:  te bester trouw!'  
Rinus:  
Maar vertel me nu eens oprecht, beste man,  die juwelen, die ik laatst voor heel veel  geld en, jawel, te goeder trouw van u kocht, om mijn lieve vrouwtje mee te verblijden. Zegt u mij eens eerlijk, hè……….dat waren toch zeker te goeder trouw gestolen sieraden?
Tinus:
Ik zou haast zeggen……nee ik zeg het je ook gewoon:
‘Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten.  Zo, steek die maar in je zak, als je  die tenminste hebt.' 

maandag 28 november 2011

Vlaai

Op de hoek van een druk kruispunt, vlakbij de Afrikaandermarkt sta ik te flyeren. Flyeren??? Hoe bedoelu: flyeren?? Flyeren is het uitdelen van kleine pamfletjes met informatie, die voorbijgangers even vlug kunnen lezen, alvorens ze het in hun jaszak of  tas stoppen. Sommigen frommelen zo’n flyer na lezing tot een klein propje en gooien het in de dichtstbijzijnde prullenbak; anderen laten hun propje gewoon op straat vallen. Makkelijk dus. Op de flyers die ik vandaag uitdeel, staat informatie over het plan van B&W van Rotterdam, om 65-plussers, binnenkort het recht af te pakken op gratis reizen in bus tram en metro.

Schandalig natuurlijk  maar daar wilde ik mijn ‘stukkie’ eigenlijk niet over schrijven vandaag. Terwijl ik sta te flyeren zie ik een uitermate spichtig meisje van hooguit zestien jaar aan komen lopen.  Sjofel jasje; ritsje open. De strak zittende spijkerbroek verraden haar lange dunne beentjes. Ze heeft lange donkere haren, die wapperen in de zwakke wind. Haar gezicht is lijkbleek. Het lijkt net alsof ze klappertandt hoewel het allerminst koud. Het is vandaag ook niet bepaald een topdag maar het is absoluut geen klappertandweer.

Het spichtige meisje heeft een spichtig hondje aan de lijn. Zij loopt in de richting van een miniem stukje gras tussen het roze asfalt van het fietspad en het zwart van de autoweg. Haar hondje is niet alleen spichtig maar het scharminkeltje is ook mottig en bibbert continu. Hoogstwaarschijnlijk van de kou, bij gebrek aan een goedsluitend vachtje. Ik bespeur bij zowel hond als baasje iets van blijheid, een gevoel van opluchting als ze zijn aangeland op dat kleine stukje groen. Zij, omdat ze heel goed weet dat ze haar beestje nu niet op straat hoeft te laten poepen en haar hondje omdat hij nu eindelijk even de tijd krijgt om zijn drolletje te draaien.  Nou ja, drolletje. Wat hij draaide was allerminst een drolletje; hij spoot  zich werkelijk in één keer helemaal leeg, het arme beestje……..wat zal hij daar een krampjes van gehad hebben. Nu hij het allemaal kwijt is straalt de opluchting van het snuitje van die kleine rakker af. Hij staat nog even her en der zijn plarkje te besnuffelen.

‘Kom Wodan!’ roept het vrouwtje, we gaan. Het beestje, dat nog niet is uitgesnuffeld,  zet de hakken in het zand. Ik zie twee politieagentes naderen op hun mountainbikes. Ze stoppen bij het meisje met de hond.

‘Zo, jonge dame, u heeft uw hondje daar laten poepen, nietwaar,’ zegt de mollige agente met de donkere bril. Het meisje spreekt niet. Ze knikt slechts ‘ja’ en schudt slechts ‘nee’. Nu knikt ze van ‘ja’.
De agente vervolgt:
’Hondenpoepjes moet je altijd gelijk zelf opruimen. Oprapen met een zakje en dat in de dichtstbijzijnde afvalbak deponeren. Dat  moet u als hondenbezitter toch weten.’
‘Heb je een zakje bij je?’’
Ze schudt van ‘nee’.
‘Dat moet je toch echt altijd bij hebben als je je hondje uitlaat.’
‘Kijk eens,’ zegt nu de  politieagente, die nog helemaal niets had gezegd, ‘hier heb je een papierenzakdoekje van me. Raap het maar gauw op en gooi het maar weg.’
‘Dat kan helemaal niet, mevrouw, ik kan het niet oprapen. Wodan is aan de dunne. Ik zal thuis  wel even een emmertje water gaan halen. Dat water gooi ik er dan wel overheen, dan kan zijn poep wat makkelijker de grond in zakken.’
‘Nee, laat maar, het gaat straks toch regenen,’ zegt de mollige politieagente die  zit te bladeren in een boekje:
‘Ik zie hier net dat ik je zo maar een boete van dertig euro zou kunnen geven voor dit vergrijp. Voor deze keer zien we het door de vingers, dame……maar…..  nooit meer vergeten: volgende keer een zakje mee, hè?’
Het meisje knikt gedwee en trekt haar Wodan krachtig mee.+
Ik stop de agentes allebei nog vlug even een flyer toe, die ze vluchtig lezen en netjes in hun fietstas stoppen.
‘Fijne dag verder,’ roepen de agentes bijna in koor.
‘Ja, dank je, hetzelfde ehhh, werk ze,’ zeg ik, als ik me enkele millimeters voel wegzinken in Wodans vlaai.

woensdag 23 november 2011

Coen en de kikkererwten

Vandaag ben ik weer eens aan de beurt om te koken. Drie keer per week kook ik en drie keer per week kookt zij. Woensdag t/m vrijdag ben ik de lul. Nou nee, dat is wat te sterk uitgedrukt.  Ik vind koken nou niet bepaald super om te doen, iets  waar ik naar uitkijk  maar een hekel heb ik er echt niet aan. Ik beschouw het wel als een noodzakelijk iets en kwijt me meestal zorgvuldig van die taak. Meestal. 
Zij daarentegen verklapte me onlangs dat ze koken ‘werken’ vond.
Dat is haar goed recht natuurlijk. Ik kan het me alleen niet voorstellen dat je koken voor jezelf en je partner werken vindt. Ik ben er verder niet op door gegaan maar misschien is het wel zo dat ze het ‘werken’ vindt om voor anderen (mij) te koken.  Of ze heeft eigenlijk liever  dat ik altijd kook. Ik weet het niet; we moeten het er nog maar eens over hebben.

Ik heb nu nog geen flauw idee wat ik ga maken. Ik zal eens even gaan kijken of er in de koel- of vrieskast of in de voorraadkast ingrediënten liggen  voor de maaltijd van vanavond. 
In de voorraadkast vind ik een blik kikkererwten. Lekker en gezond maar daar moet wel iets bij natuurlijk. Even googlen, levert me het recept ‘Kip met Kikkererwten’ op. (Ik voeg het recept aan dit stukkie toe.). Vrijwel alle ingrediënten die ik nodig heb voor dat recept zijn toevallig nog in huis ook. Helaas moet ik alleen wel even de deur uit om wat verse koriander en een paar tomaten kopen.  Helaas ja, want het  is een nare, gure, druilerige dag. Blijf liever binnen……..o ja, dat is waar ook……bijna vergeten………
Vandaag, straks eigenlijk al, om drie uur,  wordt in de Bloklandstraat, vlakbij huis, de muurschildering van Coen Moulijn  onthuld.  Kunstenaar Erik van Zijst heeft die gemaakt.  Coen’s weduwe komt en ook een paar voetbalvirtuozen, die alles kunnen doen met een voetbal. Zelfs wordt er nog een gedicht voorgelezen. Daarna is er nog een gezellige receptie in het  Jan van der Ploeghuis. Een reden te meer om daar bij te zijn en omdat Bas van der Heijden  daar toch om de hoek is, ga ik er even langs voor  die tomaten en koriander.

Raar eigenlijk, dat ik, als fervent Sparta-fan, daar ga kijken. De onthulling van een muurschildering van zo’n groot Feijenoorder.  Tsja, Coen was voor mij een voetballer die de partijen oversteeg.  Ook al was hij Feijenoorder,  zijn spel was gewoon te  mooi, te hemels, om onderworpen te worden aan twisten tussen Sparta en Feijenoord supporters. Het zelfde gold voor mij met betrekking tot Cruijff en van Hanegem.

De gehele zijgevel van een pand in de Bloklandstraat is gebruikt voor  de muurschildering.  Ziet er mooi uit. Kijk maar op de foto’s bij dit stukkie. De onthulling vanmiddag bij de Bloklandstraat was een zeer aandoenlijke gebeurtenis.  Coen’s  weduwe en een aantal van zijn oud collega’s waaronder Wimpie Jansen,  Eddie Pieters Graafland, Gerard Kerkum, Frans Bouwmeester en zelfs de beroemdste Spartaan: Tinus Bosselaar (toch ook een blauwe maandag Feijenoorder)  was erbij.

Foto’s van de onthulling van de muurschildering van Coen Moulijn.


 





En dan nog die kikkereerwten......

 Met het Kikkererwtenrecept is een zeer smaakvolle maaltijd te bereiden. Je proeft het eigenlijk al een beetje als je het recept aandachtig doorleest.  Ik kan het iedereen aanraden. Het is meer dan goed binnen te houden en nog snel  klaar ook.
  
Recept
KIP MET KIKKERERWTEN
Bereidingstijd:
Gang:
Ingrediënten voor 4 personen
1 kg kip in stukken
225 g rauwe kikkererwten, gaar gekookt of gaar uit blik
2 e olie
2,5 cm geraspt gember
4 teentjes knoflook, fijn
1 vers groene of rode peper, fijn

INGREDIËNTEN VOOR PASTA: 
60 ml water
1 e gemalen koriander
1 t kurkuma (geelwortel)
1/2 t cayennepeper
1/2 zwarte peper
1 t kaneel
1/2 t nootmuskaat

VERDER: 
zout
450 ml hete water
45 g ghee of ongezouten boter
1 ui, in ringen gesneden
2 e verse koriander, fijn
2 tomaten in plakjes

Bereidingswijze
1. Fruit knoflook, gember en rode of groene peper tot zacht.
2. Voeg kruidenpasta toe en bak al roerende voor 3 min.
3. Voeg stukken kip toe en bak op hoog vuur tot mooi van kleur (zo 4-5 min.)
4. Voeg kikkererwten toe en bak verder voor 5 min.
5. Voeg zout en water erbij en stoof gerecht tot kip gaar zijn.
6. Verhit ghee of boter in een koekenpan en bak uien goudbruin van kleur.
7. Voeg uien toe aan kip met overgebleven vet en helft van verse fijn koriander.
8. Kook zachtjes verder voor 10 min. met deksel op pan.
9. Verdeel over een serveerschaal en garneer met plakken tomaat en fijn verse koriander.







zondag 20 november 2011

Sint

Sinterklaas (en een stuk of dertig pieten)doen over een half uurtje mijn woonbuurt even aan. Vanuit de tent op het binnenterrein waar de goedheiligman zo dadelijk welkom zal worden geheten, klinken beurtelings hiphop-,  metal- en technoklanken klanken op.  Noch het ‘kapoentje’-lied noch het ‘stoomboot’-lied  is hier te horen.  Jonge kinderen en hun ouders zijn nog niet gesignaleerd in de buurt van de tent. Begrijpelijk met die rotherrie. Alle stoeltjes op het terras zijn nog onbezet. Slecht drie slungels, die hoogstwaarschijnlijk houden van deze muziek, maken minimale bewegingen. Ze staan met de armen tot de ellebogen in hun zakken. Hun hoofden diep weggedoken in de bontrand-capuchons.

Toen ik mijn eerste grote klaaskado kreeg was ik denk ik zes of zeven. Mijn ouders hadden waarschijnlijk de staatsloterij gewonnen want niet alleen ik maar ook mijn twee oudste zussen kregen voor ons doen dure kado’s.  Mijn zussen kregen ieder een pop die kon praten. De jongste kreeg een pop  die ‘mama’ kon zeggen. In de buikwand  van die pop zijn de klanken  ‘mam-ma’ aangebracht en wanneer de pop van voor naar achter of andersom wordt bewogen is het net alsof het woordje 'mamma' ten gehore wordt gebracht. Mijn oudste zus kreeg een pop die geheel was aangekleed als een rooms-katholieke non. Met rozenkrans om haar hals. Die kon ‘amen’ zeggen en ik dacht ook ‘ja’ maar dat laatste weet ik niet zeker meer.
Mijn kado was echt super voor die tijd: een knalrode  auto met  afstandsbediening.  Met een draad van een meter. Draadloos had je toen nog niet. Toch vond ik het heel tof.  Ook al moest ik het hele huis doorrennen om die auto te kunnen besturen. Jammer was wel dat de batterijen zo gauw leeg waren.  Dat was mijn eigen schuld natuurlijk want ik  speelde er veel te veel mee en al gauw zei mam tegen me dat ze geen centjes had om elke dag nieuwe batterijen te kopen.  Logisch. Toen heb ik die afstandsbediening er maar gelijk afgetrokken. Op een dag liet ik per ongeluk mijn auto, nu dus zonder afstandsbediening,   in het halletje achter de voordeur van ons huis staan. Mijn vader had hem niet gezien. Daar is ie gewoon veel te moe voor als ie thuiskomt van zijn werk.  Mijn autootje was als een sloopauto onder zijn  werkschoenen geplet. Het karkas bleek van een bijzonder zwakke kwaliteit metaal.  De kar is meteen de vuilnisbak in gekieperd. ’t Was toen nog geeneens Kerst.  Mijn pa had trouwens een lelijke jaap op zijn hoofd. Moest gelijk op de fiets  naar het ziekenhuis. Met één hand moest ie  het pak watten op de hevig bloedende wond drukken. Acht hechtingen.  Was ie mooi mee met de kerst.  Jaaaaahaaaaaaa, een ongeluk zit in een klein hoekje!

Ze zijn gearriveerd op ons  binnenterrein: Sint en al zijn Pietermanknechten. Een Antilliaanse drumband begeleidt het gezelschap.   De drummers maken een gezellige teringherrie, die voor enkele uren  alle het gevogelte uit de buurt  zal verjagen.
De organisatie kan tevreden zijn; er zijn ruim tweehonderd belangstellenden.  Opvallend veel opa’s en oma’s  ook. Jammer dat het zo mistig is en kil.
Voor het eerst verdringt een echt klaaslied de agressieve technoklanken:  ouders en kinderen zingen het ‘kom maar binnen’-lied.
  






donderdag 17 november 2011

Lekkerrrrrr!!

Op 9 september 1980 draait onze jongste zoon Bart, nauwelijks drie maanden oud, zich voor het eerst van zijn buik op zijn rug. We zitten dan in een huurcaravan op Texel. Een korte extra vakantie. Het waait er veel en hard. De lucht is blauw; veel zon dus. Vanochtend heb ik een afspraak met de dokter. Ik heb veel last van mijn rechterknie gekregen tijdens het joggen. De pijn is nu ook heftig als ik alleen maar op die keiharde klotenbank in de caravan zit.  De dokter schrijft me pilletjes voor: dagelijks drie innemen, gedurende tien dagen. De eerste neem ik gelijk als ik ze ontvang van de apotheker.
Vanmiddag gaan we met zijn allen bramen plukken. Bart kan dat natuurlijk nog niet maar Koos, onze oudste, die nu drieëneenhalf jaar is,  wel. Helemaal verrukt is hij van oogsten van wat dan ook. Aardbeien, appeltjes, rozenbottels, aardappels enz.
Voorafgaand aan de ‘pluk’ gaan we met elkaar een ijsje eten. Mijn zus Diana, die ook mee is, trakteert. We nemen oubliehoorns met drie bollen in verschillende smaken. Alleen Koos wil drie groene bolletjes pastiche ijs. Vijfenzeventig centjes voor een hoorn met drie bolletje!

Kom daar nu, anno 2011, maar eens om. Nu betaal je bij de ijsboer godverdomme de belachelijke prijs van vier euro voor zo’n ijsje. Ik heb al drie jaar geen ijsje meer gekocht en als er niks aan die prijzen verandert dan hoeft dat ijs ook helemaal niet meer voor mij.  Die ijsboeren mogen van mij met z'n allen door hun ijs zakken. Maar dit terzijde.

Die superkleine Bart krijgt natuurlijk zelf geen ijs maar hij  mag af en toe het ijs aflikken dat door Carola op zijn lipjes wordt gesmeerd. Zijn lachende glimogen, zijn ongeduldig zwaaiende armpjes en trappelende beentjes maken het overduidelijk: dit vind Bart heerrrrrlijk. Koos ook trouwens. Herhaaldelijk horen we hem zeggen:
‘Lekkerrrrrrrrrr’.
Het bramen plukken is voor ons allen een waar festijn. Zoveel bramen en zulke grote als hier op Texel hebben we nog nooit gezien. Bart ligt nu lekker te pitten. Dus wij kunnen onze slag slaan. Wij stoppen alle geplukte bramen in een doos. Morgen gaan we jam maken. Koos vreet al zijn geplukte bramen gelijk op. Hij propt zijn mondje veel te vol zodat ie zijn kleren wel onder moet  kwijlen. Het is maar goed dat ie oude kleren aan heeft want er is geen enkel wasmiddel kan tegen die prachtige  paarse bramenvlekken op.  Dat betekent dus helaas dat die kleren linea recta de vuilnisbak in kunnen. Regelmatig roept Koos verrukt uit:
‘Lekkerrrrrr.’
Op de terugweg wippen we even de super binnen en slaan wat in voor het avondeten. We houden het simpel  en  binnen de beperkte mogelijkheden van deze minicaravan: een soepje, saté met pindasaus en stokbrood. Carola is even met Bart naar de douches om hem te verschonen. Ongelooflijk hoe snel zo’n kleine caravan gevuld is met de verstikkende geur van de poepluier van zo’n klein mannetje. Koos zit ondertussen enthousiast met zijn knikkerspel te spelen.
Diana en ik zorgen voor het eten. We staan elkaar voortdurend in dat kleine piemelkeukentje in de weg maar sportief als we zijn, doen we net of dat he-le-maal geen probleem is. Het eten is eigenlijk  sneller  klaar dan we dachten. Carola is ook al weer terug als we Koos horen zeggen:
‘Lekkerrrrrrr’
Koos had helemaal niks te eten gehad. Nog eens zegt hij:
Lekkerrrrr.’
Voor hem staat mijn potje pilletjes, tegen de kniepijn, vanmorgen bij de apotheek gehaald. De negentien pilletjes die er in zaten zijn weg; die zitten nu hoogstwaarschijnlijk in Koos zijn maag.
Ogenblikkelijk rijd ik naar die dokter; zonder aarzelen regelt hij een helikopter die ons naar het ziekenhuis in Den Helder moet brengen.
‘Zijn maag moet onmiddellijk worden leeggepompt.’ zegt de dokter.
Het gaat allemaal razendsnel. Binnen tien minuten landt de helikopter voor het ziekenhuis. Artsen en verpleegkundigen staan daar klaar met een rijdende brancard. Nog eens tien minuten later is Koos zijn maagje leeggepompt. Het maagpompsel blijkt een kleurrijk goor toetje te zijn, gevormd door de roze pillen, paarse bramen en de groene gesmolten bollen pastiche ijs met daarin drijvend half verteerde stukken oubliehoorn met ijs. De arme schat heeft wel even pijn als die slang door zijn strotje wordt geduwd. Dat mag ook best een keertje voor dit  hele goede doel. Volgens de ziekenhuisarts slikte Koos een dodelijke dosis pillen. Zijn maag is nog niet leeggepompt of hij vraagt gelijk weer om snoep. In de kantine van het ziekenhuis dan maar een Mars gekocht voor hem, die er in gaat  als koek.
Erg lullig wel trouwens dat we toen niet eens even met die helikopter  teruggevlogen konden worden naar onze caravan.  Moesten we verdomme met de pont en dan ook nog eens een half uur lopen naar de camping! Alles bij elkaar zeker nog  anderhalf uur onderweg geweest.

    

zaterdag 12 november 2011

Opa

Ik fiets over de Noordsingel. Moet even naar de apotheek. Eenenzestig jaar ben ik nu. Zeg maar gerust een oude man. Als ik nu terugdenk aan mezelf als tiener dan vond ik de mensen boven de dertig al oud. Toen ik 15 was, was mijn moeder 34 en mijn vader 33.  Ouders zijn voor hun eigen kinderen per definitie oud, ook al zijn ze  relatief gewoon nog jong. Bekakte corpsbal-studentjes hoor je niet voor niks zeggen:
‘Ik ga dit weekend naar Wassenaar, Kralingen of Hillegersberg: naar mijn ouwelui.’

Er zitten echt te veel van die witte ganzen hier in de Noordsingel. Honderden. Soms liggen ze gewoon een kwartier op de rails,  de tram op te houden.

Het beeld dat ik als jongeman had van een man van zestig, komt totaal niet overeen  met hoe ik mezelf nu als zestiger ervaar. In mijn beleving was de zestiger van toen passief, inactief, dor, geplaagd door vele grote of kleine gebreken, doof, blind, stram, niet sportief en a-seksueel.  

Ik ben sinds mijn zestigste verjaardag met pensioen en ik ben nog nooit van mijn leven zo actief geweest. Nooit voelde ik me fitter dan nu en van gebreken heb ik gelukkig nog geen last. Nou vooruit, ik zal het niet mooier maken dan het is: ik heb vreselijk veel last van aambeien. Eigenlijk is het drie maal niks. Wat zijn aambeien nou helemaal? Geregeld een beetje sperti smeren en ze verdwijnen als sneeuw voor de zon. Wou dat het waar was! Ik moet alleen nooit vergeten om een inlegkruisje in mijn slip te doen, want anders sijpelt die vette sperti-troep via mijn boxer-short en mijn spijkerbroek op de bekleding van elke stoel waar ik op zit.
Sportief?
‘Nou en of! Op de sportschool fiets ik me rot. Spinnen heet dat. Spinnen is op de sportschool een werkwoord en geen meervoud van het zelfstandig naamwoord ‘spin’.

Als twintiger wist ik overigens niet beter of de  man boven de zestig was seksueel tot op het bot uitgedroogd. Mijn buren, mijn opa’s en op den duur ook mijn vader kon ik niet anders dan met diep medelijden bezien. Ze moesten door het leven zonder seks! Was het leven dan nog wel leuk om te leven, vroeg ik me af. 
Als twintiger en ook nog wel als dertiger vernam ik, dat vrouwen na hun vijftigste (na de overgang) minder behoefte zouden hebben aan seks. Kinderen konden vrouwen dan sowieso niet meer krijgen. Mannen zouden tot hun dood in staat blijven om kinderen te verwekken maar de meeste van hen zijn dan niet meer zo fanatiek. 

Dat ben ik natuurlijk ook niet meer.  Alles gaat gelukkig nog wel op eigen kracht. Ik ga alleen maar naar de apotheek voor een heel goed smeerseltje tegen mijn aambeien en beslist niet voor viagra! Ik ben eerlijk: mijn veroveringen zijn dezer dagen veel minder talrijk. Ook zijn ze minder oogverblindend ... maar datzelfde geldt ook voor mij. Godzijdank ben ik gezegend met een rijke fantasie, die me er op een bevredigende wijze doorheen helpt, wanneer de hormonen zo nu en dan eens opspelen.    


woensdag 9 november 2011

Cor Eversteijn

Cor Eversteijn.
‘Who the fuck’ is Cor Eversteijn zult u denken. Cor Eversteijn is een bekende Rotterdammer. Hij is zowel herenkapper als bokser. Ooit is hij Nederlands kampioen boksen bij de amateurs. Hij is geboren en getogen in Spangen. Net als ik. We zitten op dezelfde kleuter- en lagere school. Op die lagere school staat geen onderwijzer voor de klas maar  een broeder, een katholieke geestelijke, gekleed in een zwarte pij.
Gedurende drie jaren, twee jaar kleuterschool en een jaar lagere school trekken Cor en ik vrij veel met elkaar op. Cor is niet zo'n eenstudiehoofd. Hij vindt het dan al leuk om te stoeien. Ook met mij. Hij is klein en heel sterk. Waarom weet ik niet maar meestal laat hij mij winnen. Hij blijft al in de eerste klas van de lagere school zitten. Later nog een keer. Ik verlies hem daardoor uit het oog. Jongens van de hogere klassen bemoeien zich meestal niet zo veel met de 'kleintjes' in de lagere klassen. Ik dus ook niet. 

De familie Eversteijn woont in vlakbij; op drie minuten lopen. We kunnen beiden, ieder vanuit ons eigen huis de profvoetballers van Sparta zien trainen. Cor zit al een tijdje bij mij in de kleuterklas. Maar hij is me in het begin helemaal niet opgevallen.
Twee zussen bij mij in de straat, brengen me elke dag naar de kleuterschool. Mijn moeder heeft daar zelf geen tijd voor. Vlak na mijn geboorte, ik ben de oudste thuis, krijg ik er een broertje en twee zusjes bij. Daar heeft ze haar handen meer dan vol aan; zeker omdat mijn broertje ernstig geestelijk gehandicapt blijkt te zijn.

Die zussen, vrijwilligers vanuit de kerk, helpen eerst alleen mijn moeder met mij naar de kleuterschool te brengen. Op een gegeven moment moet ook de moeder van Cor geholpen worden. Wat er precies aan de hand is bij Cor thuis? Geen flauw idee. Mijn moeder heeft  er nooit iets over gezegd dat Cor voortaan ook mee zou lopen naar school.Opeens zit hij bij ons aan de eettafel een hapje mee te eten. Hij drinkt meestal ook wat en loopt dan met mij en de zussen naar school.  Mijn moeder zegt alleen maar tegen mij dat Cor met mij meeloopt omdat zijn moeder ziek is. Wat ze heeft weet mijn moeder niet. In ieder geval moet Cor gewoon geholpen worden. Dus dat deed ze. Klaar! De werkelijke reden hoor ik pas vele jaren later: vader Eversteijn heeft toen Cor zijn moeder zwaar mishandeld heeft.  

Gewoonlijk loop ik hand in hand met de zussen. De een houdt mijn linkerhand vast de ander mijn rechter. Soms laten ze me dan tussen hen in zwieren, van hoog voor naar hoog achter ... van hoog voor naar hoogschter ...  Schitterend vind ik dat! Maar ja, dat is er met de komst van Cor niet meer bij natuurlijk. Allebei hebben we dan een eigen zus, die ons bij de hand neemt. Jammer, voor mij geen gezwier mee.

Cor is, net als ik, een heel verlegen ventje. Ik kan me niet herinneren dat hij bij ons thuis, onderweg naar school of op school, iets gezegd heeft tegen mij. Hoe ik ook mijn best doe, ik kan me zijn stem niet herinneren. Echt vrienden zijn we ook nooit geweest. Van 1958 tot 1979 vergeet ik zomaar dat er een zekere Cor Eversteijn bestaat. Zelfs zijn nationale  bokskampioenschap bij de amateurs in 1970 is aan mij voorbij gegaan. Door zijn boksprestaties en  helaas ook door zijn overmatig drugs- en drankgebruik wordt Cor rond 1980 voor mij aan de vergetelheid onttrokken.  Hij is populair. Cor is een markante Rotterdammer. De Rotterdamse Media volgen hem op de voet in zijn laatste jaren. In  1983, nauwelijks drieëndertig jaar oud, sterft hij.